Eenkennig
Drs. Tamar de Vos - van der Hoeven - mei 2008
Op een dag merk je dat je baby, die je altijd zo makkelijk even bij iemand anders in handen kon geven, schrikt wanneer je dit doet. Zijn lijfje verstrakt, hij kijkt je met angstige ogen aan en zet het op een brullen wanneer je dreigt weg te lopen. Was hij een week geleden nog heel erg open naar iedereen toe, plotseling wil hij dicht bij je zijn en lijkt ineens bang voor alle mensen om hem heen die hij niet kent.
Veel ouders ervaren zo'n verandering in de houding van hun kind, meestal zo rond de acht of negen maanden. Jonge baby's maken nog niet zo erg onderscheid tussen bekende en onbekende mensen om zich heen. Ze hebben wel een voorkeur voor de ouders en wat directe familie om zich heen die ze vaak zien, maar iedereen wordt over het algemeen vrij positief benaderd. Voor een baby draait de wereld nog helemaal om hem of haar en een ieder die in beeld komt kan in de beleving van het kind voldoen aan zijn of haar behoeftes, zoals troost, voedsel, drinken etcetera.
Ook hebben baby's nog geen besef van de continuïteit van dingen en mensen, een baby beseft niet dat zijn moeder blijft bestaan wanneer hij haar niet ziet en beseft dus ook niet echt dat ze weg is. Een baby heef nog het gevoel het middelpunt van de wereld te zijn en personen bestaan dus alleen wanneer zij in beeld zijn. Iemand missen die er niet is, is dan ook nog moeilijk op deze leeftijd.
Maar rond de negen maanden ontstaat wel dit besef van continuïteit en begint het kind te beseffen dat mama of pap weg is, maar ergens anders blijft bestaan. Het kind gaat de ouders dan missen en zo ontstaan de eerste gevoelens van eenkennigheid, samengaand met scheidingsangst. Want ook kan dan de angst ontstaan alleen achter te blijven Op deze zelfde leeftijd beginnen kinderen ook te beseffen dat maar een paar mensen, zoals de ouders, oppas, dagverblijf-leidster etcetera voor hun zorgen en dat het kind dus afhankelijk van deze personen is. Het besef ontstaat dat het kind geen grip heeft op de wereld en dat er dingen kunnen gebeuren die hij/zij niet wil. Een jong kind voelt zich hierdoor heel kwetsbaar en afhankelijk van de ouders/ opvoeders.
Met acht/ negen maanden wordt de fase van de hechting ook afgesloten en eenkennigheid is dan ook vaak een signaal dat een kind veilig gehecht is (wat overigens zeker niet betekent dat een kind dat geen eenkennigheid laat zien dus niet veilig gehecht is).
Drs. Tamar de Vos - van der Hoeven - mei 2008
Op een dag merk je dat je baby, die je altijd zo makkelijk even bij iemand anders in handen kon geven, schrikt wanneer je dit doet. Zijn lijfje verstrakt, hij kijkt je met angstige ogen aan en zet het op een brullen wanneer je dreigt weg te lopen. Was hij een week geleden nog heel erg open naar iedereen toe, plotseling wil hij dicht bij je zijn en lijkt ineens bang voor alle mensen om hem heen die hij niet kent.
Veel ouders ervaren zo'n verandering in de houding van hun kind, meestal zo rond de acht of negen maanden. Jonge baby's maken nog niet zo erg onderscheid tussen bekende en onbekende mensen om zich heen. Ze hebben wel een voorkeur voor de ouders en wat directe familie om zich heen die ze vaak zien, maar iedereen wordt over het algemeen vrij positief benaderd. Voor een baby draait de wereld nog helemaal om hem of haar en een ieder die in beeld komt kan in de beleving van het kind voldoen aan zijn of haar behoeftes, zoals troost, voedsel, drinken etcetera.
Ook hebben baby's nog geen besef van de continuïteit van dingen en mensen, een baby beseft niet dat zijn moeder blijft bestaan wanneer hij haar niet ziet en beseft dus ook niet echt dat ze weg is. Een baby heef nog het gevoel het middelpunt van de wereld te zijn en personen bestaan dus alleen wanneer zij in beeld zijn. Iemand missen die er niet is, is dan ook nog moeilijk op deze leeftijd.
Maar rond de negen maanden ontstaat wel dit besef van continuïteit en begint het kind te beseffen dat mama of pap weg is, maar ergens anders blijft bestaan. Het kind gaat de ouders dan missen en zo ontstaan de eerste gevoelens van eenkennigheid, samengaand met scheidingsangst. Want ook kan dan de angst ontstaan alleen achter te blijven Op deze zelfde leeftijd beginnen kinderen ook te beseffen dat maar een paar mensen, zoals de ouders, oppas, dagverblijf-leidster etcetera voor hun zorgen en dat het kind dus afhankelijk van deze personen is. Het besef ontstaat dat het kind geen grip heeft op de wereld en dat er dingen kunnen gebeuren die hij/zij niet wil. Een jong kind voelt zich hierdoor heel kwetsbaar en afhankelijk van de ouders/ opvoeders.
Met acht/ negen maanden wordt de fase van de hechting ook afgesloten en eenkennigheid is dan ook vaak een signaal dat een kind veilig gehecht is (wat overigens zeker niet betekent dat een kind dat geen eenkennigheid laat zien dus niet veilig gehecht is).
Een kind dat eenkennig is, is heel erg gericht op één of een paar mensen in de directe omgeving van het kind. Meestal zijn dit de ouders, maar het kan ook een direct familielid betreffen of een oppas of dagverblijf-leidster. Het kind zoekt veel steun bij deze mensen en kan erg overstuur raken wanneer het in aanraking komt met onbekende mensen of een onbekende omgeving. In deze fase van de ontwikkeling kunnen kinderen er erg veel moeite mee hebben, wanneer de ouders weggaan, ook wanneer het kind bij een zeer vertrouwde oppas blijft. Dit moeite hebben met de afwezigheid van de ouders duurt vaak tot het kind anderhalf/ twee jaar is en soms wel tot een jaar of vier. We zien dan dat het kind best kan wennen aan situaties waarbij de ouders afwezig zijn (zoals een kinderdagverblijf etcetera), maar dat in een nieuwe onbekende situatie het verdriet weer toeslaat wanneer de ouders weggaan.
De heftigheid waarmee eenkennigheid zich voordoet kan sterk verschillen per kind. Sommige kinderen laten helemaal nooit enige eenkennigheid zien, terwijl andere kinderen enorm overstuur kunnen raken zodra een ouder even uit beeld verdwijnt. Bij sommige dreumesen zien we het overstuur reageren bij het weggaan van de ouders wel, maar het kind kalmeert daarna weer snel, terwijl er ook kinderen zijn die verdrietig en overstuur blijven tot de ouders zijn teruggekeerd. We zien dat kinderen die vrij onzeker zijn vaak meer last hebben van eenkennigheid dan zij die wat zekerder van zichzelf zijn. En flexibele kinderen hebben over het algemeen minder last van eenkennigheid dan kinderen die wat minder flexibel zijn.
De fase waarin het kind eenkennig is kan van een paar weken tot een paar maanden duren.
Maar natuurlijk speelt het ook mee, waaraan een kind gewend is. Een kind dat gewend is regelmatig bij de ouders vandaan te zijn zal in deze eenkennigheidsfase gemakkelijker om kunnen gaan met de afwezigheid van de ouders, dan een kind dat altijd bij een van de ouders is geweest. Ook of een kind gewend is regelmatig met nieuwe mensen en situaties in aanraking te komen is begrijpelijk van invloed op de mate van eenkennigheid. Eenkennigheid kan niet voorkomen worden, maar door kinderen al van jongs af aan te laten wennen aan nieuwe situaties en mensen en zo af en toe de afwezigheid van de ouders, kan vaak wel bereikt worden dat kinderen wat minder eenkennig zijn.
Overigens kan ook een kind dat al van jongs af aan naar een kinderdagverblijf gaat en dat gewend is regelmatig minder bekende mensen om zich heen te hebben, plotseling erg eenkennig worden. Terwijl een kind dat altijd thuis is met de ouders en weinig nieuwe mensen ontmoet best helemaal geen eenkennigheid kan laten zien.
Omgaan met een kind dat eenkennig is, kan soms heel lastig zijn voor ouders. Het kind hangt heel erg aan de ouders en dit kan de ouders benauwen en tot irritatie leiden. Hierdoor kunnen zij situaties wat gaan forceren in de hoop dat hun baby ervaart dat het allemaal wel mee valt. Helaas heeft dit een averechts effect, kinderen worden hier enkel onzekerder en meer eenkennig van.
Maar alle situaties die het kind bang maken, gaan vermijden heeft ook een verkeerd effect. Het kind krijgt dan het idee dat deze situaties inderdaad eng zijn. En het krijgt niet de mogelijkheid om te ervaren dat het eigenlijk wel mee valt, dat het minder vervelend is dan het kind van te voren verwachtte.
De beste manier om met een eenkennig kind om te gaan, bestaat dan ook uit, het kind rustig aan bloot te stellen aan de situaties die het als eng ervaart. Door het kind te steunen en te begeleiden leert hij/zij wel omgaan met de aanwezigheid van onbekenden en de afwezigheid van de ouders.
Het is dan ook het beste wanneer het contact met onbekenden rustig opgebouwd kan worden. Geef het kind de tijd om even te wennen en vraag mensen niet te snel op je dreumes af te stappen en meteen een gesprekje te willen voeren of met hem/ haar te willen spelen. Door de omgeving op de hoogte te stellen van de eenkennigheid van het kind en te vragen of hij/zij de tijd mag krijgen om te wennen, kan een situatie gecreëerd worden waarin een eenkennig kind zich prettiger voelt. Zo kan een kindje in een onbekende situatie starten bij moeder op schoot en zo het eerste contact met de andere aanwezige maken. Door het kind dan rustig aan wat te gaan benaderen (iets zeggen, iets te spelen geven etcetera) kan hij/zij gestimuleerd worden zelf wat meer contact te zoeken. Vaak durven kinderen dat na een periode van wennen toch wel aan.
Op dezelfde manier kan het bij de ouders vandaan zijn rustig opgebouwd worden. Zo kan gestart worden met een korte periode dat de ouders weg zijn, wat rustig opgebouwd wordt naar langer bij de ouders vandaan zijn. Of het kan ook opgebouwd worden door eerst eens thuis in de vertrouwde omgeving met een bekende (b.v. familie, vrienden etcetera) erbij een tijdje zonder de ouders te zijn en dit langzaam op te bouwen naar wat minder vertrouwde omgeving (b.v. peuterspeelzaal) met minder vertrouwde mensen om zich heen.
Bij het weggaan is het belangrijk dat er op een duidelijke manier afscheid genomen wordt en het kind ook weer duidelijk begroet wordt, zodat het voor het kind duidelijk is wanneer de ouders weg zijn. Wanneer een kind erg overstuur reageert kunnen ouders soms het gevoel hebben dat ze beter stilletjes weg kunnen gaan, zodat het kind niet dat moeilijke afscheid hoeft door te maken. Maar door zonder medeweten van het kind weg te gaan, kan hij/zij de angst ontwikkelen dat dit vaker zal gebeuren. Hierdoor kan hij/zij ook in situaties dat de ouder helemaal niet weggaat angstig worden. Het kind raakt dan enkel maar meer op de ouder gericht en meer eenkennig. Hoe moeilijk het afscheid soms ook is, zowel voor de ouders als het kind, het afscheid geeft het kind wel duidelijkheid en daar heeft het behoefte aan.
Het spelen van spelletjes zoals kiekeboe kunnen een eenkennig kind ook helpen. Kinderen leren hierdoor te ervaren dat dat wat ze niet zien, weer terug kan komen. Ook verstoppertje kan bij iets oudere kinderen helpen om te gaan met scheidingsangst en eenkennigheid. Ouders kunnen ook in de thuissituatie oefenen met even bij het kindje vandaan zijn. Door even naar boven of naar de keuken te lopen, ervaren kinderen hoe het is wanneer de ouders even weglopen en zien ze dat wie weggegaan is, ook weer terug komt. En wanneer het kind overstuur reageert, kan op afstand tegen hem/ haar gepraat worden zodat hij/zij ook beter leert begrijpen dat de ouder er best nog is, ook al is deze even niet te zien.
Het hoort er een beetje bij.
De fase van eenkennigheid is er een die heel veel kinderen doorlopen. En in de meeste gevallen kunnen zowel de ouders als het kind hier goed mee omgaan. Soms kost dit wat meer moeite, maar uiteindelijk groeit bijna ieder kind er weer over heen. Kinderen leren er op vertrouwen dat de ouders altijd weer terugkomen, dat ze het ook best even redden zonder de ouders en dat ook anderen het kind kunnen helpen, begeleiden en steunen.
Heeft u naar aanleiding van dit artikel vragen of wilt u een persoonlijk advies, dan kunt u hier terecht: Vraag per e-mail of advies aan huis